De mythen der Oranjes

hoofdstuk uit: Anton Constandse, "Oranje zonder mythe"

Ten onrechte hebben de calvinisten het later doen voorkomen alsof Willem de Zwijger onze eerste soevereine vorst en vader des vaderlands was geweest. Maar zulk een vaderland bestond niet. De afzwering van Filips in 1581 geschiedde door de Staten van de provincies Holland, Zeeland, Gelderland, Friesland, Utrecht en Overijsel, Brabant en Vlaanderen, terwijl Mechelen nog apart werd genoemd. Als zij verenigd waren gebleven had ons vaderland er heel anders uitgezien dan in 1648 bij de vrede van Munster. Dat vaderland is vooral de schepping, met geweld (zoals elke staat is ontstaan) van Maurits en Frederik Hendrik. Bij de beslissende krijgsverrichtingen zijn Brabant en Vlaanderen verloren gegaan, behalve Noord-Brabant en Zeeuws-Vlaanderen, en is een deel van Limburg veroverd.

Men kan niet genoeg aandacht schenken aan de stelling van professor Geyl, dat de rivieren, de meren en binnenzeeën de voornaamste beschermers zijn geweest van de Noordelijke Nederlanden. De opstand was aanvankelijk meer een zaak van het Zuiden (Brussel, Antwerpen, Gent, Brugge) dan van het noorden. Toen in 1585 Antwerpen verloren ging was het Zuiden weer terug onder het gezag van Filips II, maar deze havenstad was jaren lang de hoofdzetel geweest van Willem de Zwijger. Op hem was daar in 1582 nog een aanslag gepleegd. In het Noorden heulde Amsterdam nog tot 1580 met de Spanjaarden. Nogmaals: de Zwijger was geen "vader des vaderlands", omdat zulk een vaderland nog niet bestond.

De tweede mythe was die van het geloof, dat Willem een voorvechter was geweest van het calvinisme. Niets is minder waar. Nadat Filips II zijn vader was opgevolgd en Oranje hoopte eens landvoogd te zijn van alle Nederlanden (die behoorden tot het Duitse rijk) zocht hij meer toenadering tot de Duitse vorsten. In 1561 huwde hij Anna van Saksen, dochter van een hertog van dat land, begiftigd met een rijke bruidschat en vele inkomsten. Ze was luthers en Willem liet de vorstelijke familie in Saksen weten dat hij in zijn hart zelf ook luthers was gebleven: in Dresden woonde hij het lutherse avondmaal bij. In 1580 herhaalde hij dat "de protestantse lering in zijn hart van jongs af op zulk een wijze was ingegraveerd en zo diep ingeworteld is geweest ... dat ze te rechter tijd was begonnen haar vruchten voort te brengen". Toen in 1561 echter Filips Il wantrouwend werd liet hij deze (zijn) vorst weten dat hij "de trouwste zoon was der katholieke kerk en dat de koning er verzekerd van kon zijn dat hij (Oranje) in deze katholieke godsdienst zou leven en zou sterven". Wat zijn prinsdom Oranje aangaat heeft hij aan paus Pius V geschreven: "Ik wenste wel dat ik die pest der ketterij, die door de nabuurschap van Frankrijk in mijn prinsdom Oranje is doorgedrongen, kon wegnemen of vernietigen".

Het huwelijk met Anna van Saksen werd evenwel een drama. Van haar heeft de historicus Hooft geschreven dat ze was: "een wijf, potig, uitermate ongeregeld van leven, die haar man smadelijk en met vele wederwaardigheden bejegende". In Breda gaf ze veel aanstoot door haar driften en haar drankzucht. In 1567 gedwongen naar Dillenburg te gaan ontvluchtte ze daar het toezicht van Jan de Oude (broer van Willem) om zich in Keulen te vestigen. Later werd zij de minnares van een sekretaris van de prins, Jan Rubens, de vader van de later zo beroemd geworden schilder. Bij de ontdekking van het overspel bracht Rubens er nauwelijks het leven af, Anna werd gearresteerd en later onder voogdij gesteld in Saksen, waar ze als half-waanzinnig werd beschouwd. Ze was de moeder van drie kinderen van Willem: Anna, Maurits en Emilia. (Wat de laatste betreft: zie men mijn verhaal in De Gids, 1979, nrs 6 en 7). Het was uitermate moeilijk voor Willem van haar te scheiden, want noch de katholieke noch de lutherse godsdienst stonden dit gemakkelijk toe. Eenzijdig heeft Willem toen in 1571 door calvinistische predikanten - in het geheim - de echtscheiding laten uitspreken. Men kan aannemen dat hij sinds 1567 weer tot het lutherdom was teruggegaan, omdat dit de adel een hoog gezag toekende. Pas in 1573 omhelsde hij het calvinisme. Het was hem kennelijk om het even of hij luthers, rooms of calvinist was. Dit is geen schande, maar het is onzin geweest dat de calvinisten hem wilden zien als een voorvechter van de gereformeerde godsdienst. In een partijprogramma van de Anti-Revolutionaire Partij stond nog voor de oorlog, in de tijd van Colijn, dat de regering eerbied moest eisen "voor de naam van die God met wie Nederlands eerste Oranje een heilig verbond sloot". Nu zijn er talloze goden, maar dat Willem een verbond had gesloten met de God van Calvijn om Nederland te verlossen van een roomse koning is historisch bedrog.

De gehele calvinistische visie, gretig door de Nassau's verspreid, was trouwens vals. Toen in 1568 de opstand tegen Alva vorm begon te krijgen was nog geen tien procent van de bevolking der Nederlanden calvinistisch. Waar de Spaanse landvoogden hun gezag verloren bevorderden de calvinisten hun geloof onder grote dwang. Maar in 1609, bij het begin van het Twaalfjarig Bestand, was nog twee derde van de bevolking rooms. En één derde is dat nadien steeds gebleven. Over de wreedheden van de calvinisten (o.a. van Lumey) in de eerste jaren van het verzet was Willem - en dat pleit zeer voor hem - even ontzet als over de bloedplakkaten van de Spaanse landvoogden. Hij had het liefst gezien dat roomsen en calvinisten vrijheid van belijdenis hadden zonder dat de staat een konfessioneel karakter kreeg, en dat was een moderne gedachte. Maar hij voegde zich om politieke redenen naar hetgeen voor zijn positie het nuttigst leek. Zijn pro-Franse politiek van de laatste jaren, ten gunste dus van de hertog van Anjou, die katholiek was, heeft hem zelfs veel kwaad gedaan bij de calvinisten.

Tenslotte nog enige wetenswaardigheden van particuliere aard. Zijn zoon uit het eerste huwelijk, Filips Willem, katholiek opgevoed, werd in 1568 ontvoerd uit Leuven door de hertog van Alva en naar Spanje gestuurd, om daar aan het hof te worden opgevoed. Hij was toen nog geen veertien jaar oud, groeide in het Spaanse milieu op zonder enige neiging, het katholicisme vaarwel te zeggen. Wat Johan Brouwer in zijn boek over dit leven (tot omstreeks het jaar 1600) heeft verteld is grotendeels bewuste fiktie. In 1584 werd hij, na de dood van zijn vader, de algemeen erkende prins van Oranje, hoewel hij in dat prinsdom geen gezag had. In 1599 werd hij ridder van het Gulden Vlies, in 1606 huwde hij een Franse prinses en kreeg van de Franse koning steun om zijn gezag in zijn prinsdom te herstellen. Hij genoot grote inkomsten uit bezittingen en waardigheden in de Zuidelijke Nederlanden, waar hij vaak vertoefde. Vandaar onderhield hij vele verbindingen met de andere kinderen van Willem de Zwijger en liet hun, bij zijn dood in 1618, omdat hij kinderloos overleed, allerlei bezittingen na en aan zijn halfbroer Maurits het recht op de titel en het prinsdom Oranje. Tot 1618 was Maurits slechts graaf van Nassau. De titel viel vervolgens toe aan de halfbroer van Maurits, dus aan, Frederik Hendrik, aan diens zoon Willem II en zijn kleinzoon Willem III. Toen deze kinderloos stierf was het met het Nederlandse Huis van Oranje gedaan. Het prinsdom zelf was reeds in 1682 definitief ingelijfd in het Franse koninkrijk, de titel ging over naar de koning van Pruisen, kleinzoon van Frederik Hendrik.

De eerste vrouw van de Zwijger, Anna van Buren, ontviel hem al in 1558. Naar de zeden van vorsten uit alle tijden en de polygame gewoonten der ridderschap had hij steeds maitressen. Toen hij weduwnaar was geworden heeft hij van een dezer geliefden, in 1559, een zoon erkend, bekend geworden onder de naam Justinus van Nassau, bevelhebber geworden (zoals zovele Nassau's) van Staatse troepen. Hij heeft in 1625 de vesting Breda moeten overgeven aan Spinola, en aan deze gebeurtenis heeft de Spaanse schilder Velázquez een beroemd schilderij gewijd: "Las Lanzas".

Na de ellende van het huwelijk met Anna van Saksen heeft Willem zijn echtgenoten gezocht in de kringen van de Franse adel. Charlotte de Bourbon, die abdis was geweest van een klooster maar dit had verlaten, schonk hem zes dochters (1575-1582) en Louise de Coligny (1583-1584) een zoon, Frederik Hendrik. De omgangstaal van Willem was het Frans. Zijn laatste woorden na de op hem gepleegde moordaanslag waren dan ook: Mon Dieu, ayez pitié de moi et de ce pauvre peuple. Hij kende natuurlijk evenzeer de Duitse taal, maar slechts in geringe mate het Hollands dialekt, hoewel zijn sekretarissen dit wel voor hem schreven. Willem de Zwijger was een uiterst boeiende figuur maar noch een "vader des vaderlands" noch een geloofsheld, en in vele opzichten een vreemdeling in de Noordelijke Nederlanden. En als men hem de vader -zou willen noemen van de koninklijke dynastie van 1813 zou men met even veel - of even weinig - recht kunnen zeggen dat hij dat was van de Pruisische dynastie. Alleen in vrouwelijke lijn, via dochters van Frederik Hendrik, kleindochters dus van de Zwijger, loopt er een lijn van de Nederlandse en Pruisische koningen naar Willem van Oranje.

Anton Constandse